

HET KONIJN
Er bestaan wilde en tamme konijnen
Een konijn kan 50 centimeter worden.
Een vrouwtje heet een voedster of moer.
Het mannetje heet een rammelaar
In de Romeinse tijd werden konijnen vaak gegeten.
Later werden het vooral gezellige huisdieren.
Konijnen hebben 2 grote snijtanden, maar ook kleinere tanden en kiezen.
De tanden groeien altijd.
Daarom moeten ze veel eten, zodat de tanden niet te lang worden.
Konijnen eten graag gras, groenten, kruiden, knollen enz.
Ook eten zij hun eigen keuteltjes.
In het wild leven konijnen in groepen van soms 20 konijnen.
Onder de grond maken zij een groot gangenstelsel met vele kamertjes.
Hun gebied wordt gemarkeerd met: urine en keutels.
Wanneer er gevaar is stampen ze met hun achterpoten.
Konijnen kunnen hard rennen.
Soms wel 50 kilometer per uur.
Per jaar kan een vrouwtje wel 7 keer jongen krijgen.
Na een draagtijd van 30 dagen worden soms wel 10 jongen geboren.
De eerste 10 dagen zijn ze dan kaal en blind.
De moeder geeft 1 maand lang 5 minuten per dag melk.
Het nest in het hol is lekker zacht en warm.
De mannetjes beschermen de jongen tegen de andere konijnen.
Het komt regelmatig voor dat konijnen de jongen doden.
Na 4 maanden zijn de jonge konijnen volwassen.
Konijnen kunnen in het wild 9 jaar oud worden.
Zij leven het liefst in zanderige grasvlakten.
Konijnen hebben weinig vijanden.
Soms kunnen ze veel schade aanrichten aan landbouwgrond.
